Den Polder Spangen #1

Een bedoelde uithoekje is de Polder Spangen, die een tien jaar geleden nog geheel maagdelijk aan de Delthavensche Schie lag, tusschen de kromming van den spoorweg langs de Spaansche bocht en den Mathenesserdijk.

Deze polder is thans vrijwel geheel bebouwd. En een kort verblijf in Rotterdam gaf mij de gelegenheid deze bebouwing van den buitenkant te bekijken. Laat ik er eerlijk bij zeggen dat ik trouwens niet de minste behoefte had om iets meer dan den buitenkant van deze bebouwing te zien, wetende dat het inwendige van de huizen te Rotterdam de teekenen met zich draagt van den strijd tusschen de pro-alcoofbouwers en de anti-alcoofbouwers.

Het schijnt een verkwikkelijke strijd te zijn want men vecht nog altijd maar door. En we nemen aan dat de Rotterdammers zich nog lichtelijk bewust zijn waarover de strijd eigenlijk loopt. Niet Rotterdammers zijn ten opzichte van dit punt de kluts allang kwijt geraakt. Men verliest al gauw den stand van een strijd uit het oog wanneer ze vanuit de frissche, breede, stofvrije en smakelijke beplante paden der journalistiek wordt overgebracht naar de bedompte gesloten kamers waar de partijpolitiek zetelt. Ik bedoel dit laatste figuurlijk. Ik heb hooren vertellen dat de Raadzaal in Rotterdam van stoffige smetten vrij is, dank zij een voortreffelijk ventilatiesysteem.

Ik heb dus de bebouwing van den Polder Spangen alleen van den buitenkant gezien. En natuurlijk moest ik onwillekeurig een vergelijking maken met Amsterdam.

Laat ik dadelijk zeggen dat deze vergelijking voor Rotterdam gunstig uitviel en dat juist deze gunstige uitslag van de vergelijking mij aanleiding werd om van deze bebouwing in ons blad iets te vertellen en in enkele foto’s iets ervan te laten zien.

De Polder Spangen is niervormig, met de holle zijde aan den Mathenesserdijk, de gebogen zijde aan de Spaansche bocht en aan de Delfthavensche Schie is de nier wat afgeplat. Zoo, im groszen und ganzen, is de vorm wel zoo om er een middenas in te leggen en het geval symmetrisch te maken. Dit is dan ook bij het uitzetten van het plan gedaan. Daar, waar de Mathenesserdijk, het sterkst den polder insnoert, daar is een plein ontworpen, het P.C. Hooftplein, waardoor ongeveer Noord Zuid de hoofdas loopt, van het plan. Twee hoofdstraten, de Bilderdijkstraat en de Da Costasstraat verdeelen de ter weerzijden van de as (de Huygensstraat) gelegen sectoren in de helft, zoodat het terrein is verdeeld in vier sectoren van 60 graden, de 120 overblijvende graden vallen buiten het niervormige terrein aan de andere zijde van den Mathenesserdijk.

Op het P.C. Hooftplein staande waar aan den Zuidkant van Spiekman-monument is geplaatst, krijgt men den indruk van een zuivere symmetrische aanleg. Maar bij nader toezien bemerkt men dat de symmetrie niet zuiver is. Men merkt dat bijv. aan de kopbebouwing van de blokken die op het P.C. Hooftplein uitkomen. Er is dus met de symmetrie wat vrij omgesprongen. Nu vind ik dat symmetrie iets is, waamede men niet vrij mag omspringen.

Onzuivere symmetrie is even mal als horizontalisme, dat niet precies horizontaal is. Symmetrie is een exactheid, als een honorarium. De symmetrische aankeg in een bebouwing is een bewuste daad, die men volvoeren wil. Volvoert men haar dus niet geheel, dan wijst dat op zwakheid in het volvoeren van de daad, i.c. de scheppingsdaad.

Maar tegenwoordig heeft men voor de onzuivere symmetrie ook weer wat gevonden en noemt het ‘evenwichtigheid’. Zuivere symmetrie is niet meer noodig, als men de zaken maar evenwichtig houd! Ik heb gezeten op de banken van het Spiekmanmonument geprobeerd de evenwichtigheid van deze niet niet symmetrische symmetrie te begrijpen, te voelen. Maar het is mij niet gelukt.

Ik zat dus op dat Spiekman-monument. Dat Spiekman-monument is van Berlage en het is gewijd aan zijn geestverwant, den betreurden man, die zooveel voor de volksklasse van zijn stad heeft gedaan en nog had willen doen.

Het is niet zozeer om zijn vormen dan wel om zijn opvatting een sympathiek monument. De stoerheid van de vlakken en van het ruige materiaal doen onmiddellijk denken aan de stoerheid van de figuur die de gebruikelijke monumenten versieren of zoogenaamd verzieren doet weldadig aan. Alleen het monument is een beetje gek geplaatst. Het plantsoentje, waar het achter ligt, is wat burgerlijk. Ik hoor dat er vlak achter een kerk zal worden gebouwd. Er is dus alle kans dat het monument verdwijnen zal tegen de architectuur van de kerk. Of is er in Rotterdam een Schoonheids-Commissie die zal kunnen bepalen dat de kerkenbouwer in zijn werk dit bescheiden monument respecteert.

Vanaf het Spiekman monument kijkt men door de Huygensstraat op de terreinen van de Rotterdamsche Voetbal en Athletiek Vereeniging Sparta. Het poortgebouwtje daarvan is van de Roos en Overeynder. En zonder dit gebouwtje nu van een opvallende architectonische schoonheid is, doet het als afsluiting van de Huygensstraat goed en genoegelijk aan.

Ik zei zoo dat het plantsooentje op het P.C. Hooftplein wat burgerlijk is. Het schijnt inderdaad tot het karakteristiek van deze wereldstad te behooren zich aan de uiterlijke verzorging van de straat en van de afwerking daarvan maar weinig gelegen te laten liggen. Nu zijn wij in Amsterdam in dat opzicht vreeselijk verwend. Een plantsoenhek kan in kunstwaarde met middeleeuwsche koorhekken wedijveren en de onschuldigste bordjes voor “Rechts Honden”, “Verkeer gestremd” en “”Let op de tram” zijn bestemd eenmaal als reliquieën in de musea te worden bewaard. In Rotterdam niets van dat alles. Een bordje is maar een bordje, een afsluiting van een gazon met kippengaas is voldoende.

Ik geloof echter dat Amsterdam overdreven heeft, en Rotterdam wat verwaarloosd. Een eenvoudige afwerking van de straat en park untensiliën, zonder daarmede tot overdrevenheden te vervallen, is noodig.

De kopbebouwing van de bouwblokken die op het P.C. Hooftplein uitkomen zijn van Meischke en Schmidt. Ook de bebouwing van de huygensstraat van de blokken tusschen de Bilderdijkstraat en de Da Costastraat en de Brederodestraat zijn, op een gedeelte van de Da Costastraat na, van deze architecten. Het werk van de heeren Meischke en Schmidt heeft kwaliteitem, maar het heeft ook de tegenkanten van die kwaliteiten. Heeft de défauts de ses qualités. De kwaliteiten zijn bescheidenheid en overwogenheid. En de onvermijdelijke gevolgen, zonder te vervallen in de gebreken die daaraan vast zitten! Er zijn maar weinig bouwwerken van architecten die in hun werken de genoemde kwaliteiten wisten te leggen, maar vrij bleven van de schaduwzijden daarvan.

Minder paradoxaal is het misschien – en we kunnen dan vlak in de buurt blijven – het werk te noemen van Granpré Molière, Verhagen en Kok, die direct achter de kopbebouwing aan de Oostzijde van het P.C. Hoofdtplein gemeentelijken woningbouw hebben gemaakt. Dit werk is zeker ook bescheiden en weloverwogen. Maar het is niet weinig zeggend en koel en verstandelijk. Integendeel het is expressief en gevoelvol. Dit werk van Meischke en Schmidt en van Granpré Molière, Verhagen en Kok vormt een merkwaardig duo van voorbeeld en tegen-voorbeeld. Al zal men ze waarschijnlijk nooit als zoodanig in een betoog aantreffen. Het is frapant bij hun zoo overeenstemmende verschijning in bescheidenheid en weloverwogenheid hun contrast te zien. De werken hebben vele opmerkelijke overeenstemmende elementen.

Multatulistraat, architect: Granpré, Molière en Kok

Maar waar moet dan toch het contrast in liggen. Zou dat dan toch liggen in de minutieuze verschillen der details. In de profileering van de gootlijst of in de zwaarte van het naar voren komende kozijn-hout. Het is niet aan te nemen. Goede architectuur zou, lag het hem daarin, volgens receptuur zijn te bereiden.

Ook is niet te handhaven de veronderstelling dat het contrast zou kunnen liggen in de versieringen waarvan Granpré Molière, Verhagen en Kok zich hebben onthouden en waaraan Meischke en Schmidt wat hebben geofferd, al is het niet mild en uit een rijken geest. Immers er zijn bouwwerken zuchtend onder de overladenheid van ornamentiek, die het toch doen, zooals dit rijtje huizen van Granpré Molière, Verhagen en Kok het doet. Ik geloof dat de gevel van het rijtje huizen van Granpré Molière, Verhagen en Kok is une facade de sentiment.

Veel beter dan dit werk van de heeren Meischke en Schmidt aan het Huygensplein is hun bebouwing van het Noordelijkste gedeelte van de Huygensstraat. De indeeling van het blok in vieren door de terugliggende trappenhuizen, de regelmatigheid der raamrijen, de ongekunsteldheid van het geval geven dit blok een zekere allure.

Aan het P.C. hooftplein moest deze allure geforceerd worden door een geprononceerde plilasterstelling, maar juist daardoor is de allure zoek geraakt. Deze architectuur doet me denken aan een sergeant-majoor bij de stafmuziek van de cavalerie met de sabel voor bijzondere krijgsverrichtingen op de Oostkust van Borneo, op zijn Zondagsch. De bebouwing van de Huygensstraat lijkt mij een ritmeester van goede kom-af.

Even wil ik nog wijzen op den eenvoud, den goede smaak waarmee dit bouwwerk is getailleerd.

Bouwkundig Weekblad
nummer 34
25 augustus 1923
blz 368

Huygensstraat, architect: Meischke en Schmidt

Huygensstraat, architect: Meischke en Schmidt

P.C. Hooftplein, architect: Meischke en Schmidt


Lees hier verder (deel #2)