Den Polder Spangen #2
Hoewel de bebouwing van den Polder Spangen niet alleen het werk is van de heeren Meischke en Schmidt – er is nog werk van Oud, Brinkman, Jos de Jonge, Logemann, Granpré Molière, Verhagen en Kok en Buskens – lijkt het oppervlakkig of alles is van Meischke en Schmidt. Zoo is ook nog de bebouwing van de geheele Bilderdijkstraat van de heeren Meischke en Schmidt. Die Bilderdijkstraat eindigt in een pleintje en halveert het bekende blok gemeentelijke volkswoningen van Oud, tusschen de Roemer Visscherstraat em de Potgieterstraat. Het is het bekende blok met de gelijkmatige rhythmische verdeeling en met de eigenaardige smalle ramen waarover reeds in het nummer van 11 september 1920 een en ander is gepubliceerd. Wij zullen dit werk van Oud hier onbesproken laten omdat wij straks nog op zijn nieuwste werk dicht bij den Polder Spangen terugkomen.
Meischke en Schmidt hebben nu, ik geloof dat zulks was op verzoek van den heer Oud, met hun bebouwing voor “Onze Woning” zich aangesloten bij de bebouwing van Oud, in dien zin dat ze de geteerde plintbanden en de hoogte van de gootlijst ook in hun werk hebben doorgezet. Bovendoen is een rhythmisch verticalisme ook in hun werk herkenbaar.
Ten zuiden van den Gemeentelijke Woningbouw, geheel aan den Westkant van den Polder ligt het bekende experiment van den heer Brinkman, met de straat op de tweede verdieping. Over dit werk is indertijd in nummer 8 van jaargang 1920 van dit blad een publicatie verschenen, maar foto’s hebben wij nog niet gezien.
Justus van Effen-blok, architect: M. Brinkman
Het is zeer jammer, dat dit bouwwerk architectonische zoo is mislukt. Het is eigenlijk beter om te zeggen, dat ieder architectonische gedachte er vreemd aan is geweest. De opgaaf was natuurlijk bijzonder en ook moeilijk, maar daar had toch meer wat kunnen worden gemaakt dan er nu van terecht is gekomen.
Van eenige compositie is geen sprake, het geheel is een warwinkel van ramen en deuren, gaten en puisten, straten en deuren, stijlen en liggers, beton en cementen en steen, alles doormekaar en het geheel onder een hard geel, dat als een vieze saus er over heen is gedropen. En dat alles was nog vergeeflijk, als de boeilijst langs het dak er niet of maar anders was geweest.
Het wasschenhuis is het eenige dat wat beter geslaagd is. Het is midden in het complex gelegen en vertoont betere kwaliteiten dan de aansluitende gevels links en rechts. Ik heb niet kunnen ervaren hoe de bewoners zich in hun home aan de luchtstraat en onder de luchtstraat thuis gevoelen. Ik geloof dat de op deze wat gewrongen wijze verkregen voordeelen niet opwegen tegen de nadeelen van het op een bijzondere wijze wonen. Je huis moet iets gewoons hebben en het amusante, in de eerste week vooral, als je het aan vrienden en kennissen kan vertoonen, dat je bakker en je kruidenier op twee hoog voor je deur komen, is er gauw af. Voor de bewoning van huizen is ongekunstelde regelmatige doodgewone bouw het beste, en ook het natuurlijkste. En alle probeersels uit den oorlogstijd om, door maar daarvan af te wijken, de woningproductie te verhoogen zullen probeersels blijven, die maar bij probeersels moeten blijven.
Tegenover dit blok ligt een straat van Oud, die dit jaar in nummer 2 van dit blad is gepubliceerd en waarbij de heer Oud het een en ander vertelde.
Pieter Langendijkstraat, architect J. J. P. Oud
Als ik me nog eens in het kort naga wat ik voelde toen ik in deze bebouwingen van den Polder Spangen rondwandelde en vergelijkingen maakt met de nieuwe bebouwingcomplexen van Amsterdam, dan moet ik toegeven dat in Amsterdam het werk architectonisch hooger staat. Maar tegelijkertijd voel je dat dit hooger staan een zenuwspanning is, die kunstmatig wordt verwekt. De Amsterdamsche architecten, u weet welke ik bedoel, staan onder een druk, die hun werk een hoogere dan een atmosferische spanning geeft. En nu kan dat in sommige werken wel zijn eigenaardige bekoring hebben, zelfs noodzakelijk zijn, voor de allergewoonste bouwobjecten als huizen en woningen is dat niet noodzakelijk, integendeel het geeft iets tegen-natuurlijks.
Het werk van de Rotterdamsche architecten is zonder de geringste overspanning, maar daardoor is het goed, natuurlijk, reëel. Het is een wanbegrip dat hiermede direct de architectonische beteekenis verloren moet gaan. Eerder geloof ik, nu ik het Rotterdamsche werk heb gezien, dat de bouwkunst kan winnen wanneer haar beoefenaars in hun scheppingsarbeid niet dien overspannenden druk, die zij zich opleggen, gevoelen.
Die druk kan wel meebrengen dat het kunstzinnige leven zich opheft en daarmede een grooter innerlijke spanning in zich verkrijgt, maar er staan gevaren tegenover: kans op pathos, bravour, spoedige decadance.
uit:
Bouwkundig Weekblad
nummer 35
1 september 1923
blz 375
Klik hier voor deel #1