Het Ding

Op de avond van de Opbouwdag 21 mei 1957 is de metaalplastiek van de in Rusland geboren Amerikaanse beeldhouwer Naum Gabo (zijn eigenlijke naam is Pevsner) door zijn ontsteking van licht ‘onthuld’.

De beeldhouwer zelf noemde zijn schepping een ‘ideologische bijdrage tot het constructivisme’. Het was ongetwijfeld een daad van moed van de directie van ‘De Bijenkorf’ om een 26 meter hoge sculptuur van abstracte vormgeving, die de architectuur van het nieuwe warenhuis moest ondersteunen, op een zo in het oog vallende plaats in het nieuwe Rotterdam te laten aanbrengen. Want in het begin stonden talloze wat onwennig tegenover dit specimen van moderne beeldhouwkunst. Maar misschien sloeg een kunsthistoricus in één der dagbladen de spijker op de kop toen hij sprak van een ‘metalen klinkdicht op de levenskracht van een stad’.

Het model voor de ingewikkelde constructie is door Gabo zonder berekeningen, intuïtief gemaakt en door ingenieurs van T.N.O. te Delft in een windtunnel geplaatst en aan diverse zware veiiigheidsproeven onderworpen. Het 40 ton wegende gevaarte is vervaardigd in de ‘Hollandia’ constructiewerkplaatsen en machinefabriek te Krimpen aan den IJssel onder het critisch oog van de ontwerper. In de nacht van 6 op 7 mei 1957 zou het naar zijn plaats van bestemming vervoerd worden; maar door een verkeerde manoeuvre bij het transport te land strandde het aan de kop van de Leuvenhaven, doordat de twee zware rijdende onderstellen, waarop het in de stalen hijskraan gevatte beeld rustte en die, om de wendbaarheid te verhogen, niet met elkaar waren verbonden, geen gelijke vaart hielden, zodat het achterste steunraam werd verwrongen. Gelukkig was deze tegenslag maar van tijdelijke aard en kon de ‘boom’op 21 mei worden onthuld.

Van ernstiger aard was een andere tegenvallerr. In het skelet trad roestvorming op, die een ingrijpende restauratie noodzakelijk maakte. Tot overmaat van ramp explodeerden op 11 mei 1960 twee zuurstofflessen, die voor het herstellingswerk gebruikt werden; het vuur tastte de dekzeilen en de houtenstellingen aan, zodat het beeld een brandende fakkel leek. De materiële schade was aanzienlijk en de directie besloot eerst na ernstig beraad in september 1960 tot herstel. Dank zij deskundige adviezen van vaklieden en medewerking van de stichting voor Lastechniek en de Röntgen Technische Dienst is men er in de loop van 1961 in geslaagd de corrosievorming tegen te gaan en de schade die aan de buitenzijde was veroorzaakt door spreeuwenzwermen, die met hun pootjes het beschermende laagje plastic aangetast en met hun mest het brons beschadigd hadden, ongedaan te maken. Het beeld zal echter een zorgenkind blijven, omdat het buitenwerk tien en inwendig twintig jaar tegen corrosie e.d. is gegarandeerd.

uit: Standbeelden, monumenten en sculpturen in Rotterdam
uitgave: Gemeentelijke Archiefdienst
jaar: 1972
auteur: L G.W.J. Nieuwenhuis – Verveen
foto: H. M. Vrijmoet