Een complex van 176 middenstandswoningen
Er is gebrek aan alle soorten woningen: aan arbeiderswoningen, maar ook aan middenstandswoningen. Vergeleken bij den bouw van 1.900 woningen in de Carnissebuurt zinkt de bijdrage, die het aannemers- en bouwbedrijf Muys en De Winter in opdracht van een zevental hypotheekbanken te Rotterdam, naar ontwerp van de architecten Liesveld en Terpstra heeft geleverd tot leniging van den woningnood, in aantal althans, in het niet. Toch is het een prestatie va beteekenis van de bouwers, zoowel als van de opdrachtgevers, om in dezen tijd van materiaalschaarschte, en zonder dat omtrent de financieele zegeling met de overheid iets vast stond, een complex van 47 panden, met 176 woningen, gereed te maken voor bebouwing.
Dit complex loopt van de Schepenstraat langs den Stadhoudersweg tot aan het Stadhoudersplein, waar een knik in het gevelfront, één der wanden van het nieuwe Stadhoudersplein, het plein, dat Blijdorp en den Bergpolder aaneen zal doen groeien, helpt vormen.
Van het Stadhoudersplein af buigt het complex, dat Muys en De Winter thans geleidelijk aan opleveren, om naar de Kappeijnestraat en daarna weer naar de Nolensstraat, om aan te sluiten op de bestaande bebouwing aan die straat.
De voorbereiding van deze bouw dateert uit het begin van den oorlog. De gezamenlijke hypotheekbanken hebben er hun herbouwplicht voor verwoeste panden in de binnenstad in ondergebracht. Voorlopig wisten ze niet anders dan dat hun schadeloosstelling zou worden bepaald naar de waarde, die het te loor gegane had in Mei 1940. In 1941 is met de uitvoering een aanvang gemaakt. Tot in 1942 hebben de bouwers kunnen doorwerken en den kop van de straat kunnen afwerken bij de Schepenstraat. Daarin zijn o.a. eenige kantoren gevestigd. Daarna moest het werk worden stil gelegd.
Tot Augustus 1945 heeft het geduurd, alvorens kon worden voortgegaan. Het is begrijpelijk, dat bouwers en opdrachtgevers toen hebben getracht tot een nieuwe vergoedingsregeling te komen met het rijk. “Wederopbouw” heeft geen definitieve garantie gegeven, maar wel zijn verlangen uitgedrukt, dat de bouw voortgang zou hebben. Wellicht ware er een boekdeel te vullen met de wederwaardigheden der materialenvoorziening voor deze 176 woningen. Dat veel van de binten, pijpen, planken, steenen en van de uitrusting der woningen als electrische fornuizen en kachels, alsmede radiatoren voor centrale verwarming op slinksche wijze voor het speurend oog van den bezetter verborgen is moeten worden, is een feit.
Op 1 Augustus 1946 konden de eerste der gereed gekomen woningen worden verhuurd. Huurprijzen varieerend van Fl. 55,- tot Fl. 65,- per maand zijn door de zoo sterk gestegen bouwkosten (materialen zoowel als loonen zijn zeer belangrijk omhooggegaan) bij lange na niet voldoende om het bouwkapitaal te doen rendeeren. Naar een herziening van de financieele regeling kijken dan ook de bij dezen bouw betrokkenen met meer dan gewone belangstelling uit.
uit:
De Maasbode
nummer 5
november / december 1946